Teksten - De banneling

ik wil nog wel met jou

er komt iets uit de verte uit jouw ogen aangerold
het wordt een dikke druppel, van oog naar lip, het hart is vol
je ademt zo onrustig, ik heb jou veel te hard geraakt
op de kaarsen wapperen vlaggetjes, onweer in de maak

en ik wil nog wel met jou
maar wil jij nog wel met mij?
ik wil nog wel met jou
of is het weer een keer voorbij?

ik draai mezelf een krul met een vinger in mijn haar
op een zucht van mij zit jij, en de stilte is zo zwaar
spoken in het hoofd, engelen op reis
je houdt je woorden in
ze hebben allemaal een prijs


loverkoor

het is schoorvoetend dat de nacht met alle kleur verdwijnt
alleen hier met de sterren waar alles maar een schaduw lijkt
daarachter ’t lover hoog en zwart, ligt er een blinkend spinnenweb
de dronken lichtjes van de stad waarin ik mij zo vaak verloren heb


ik ben niet vergeten hoe de kabberdoezen bruisen
noch het spelen tot de zonsopgang
maar ik kies vannacht voor ’t zingend ruisen
van het loverkoor z’n wiegende zang

een sikkeltje schijnt zachtjes als een speelgoedlamp
ik zie geen touwtje hangen, anders trok ik er eens aan
urenlang kijk ik naar boven, er komen alsmaar sterren bij
dronken lichtjes die betoveren blijven dansen zij aan zij

ook daar groeit er een stad
een gevoel van laat ons samenzijn
ik doe mijn ogen dicht en lach, de wereld is één groot ravijn

dag aan dag 

wat ik heb gedaan mag ik vergeten
wat ik nog zal doen moet ik niet weten
‘k leef vandaag, misschien morgen
‘k heb hier en nu genoeg om voor te zorgen
 ‘k voel me gedragen door de liefde en de vriendschap
soms gevangen in een wantrouwig hart
maar ‘k leef vandaag, misschien leef ik morgen
en misschien nog ver voorbij het einde van de smart

dag aan dag, zeven op zeven
dag aan dag, zij aan zij
dag aan dag, leren leven
ik met jou en jij met mij

we blijven niet en mogen zelf niet weten
waar naartoe, samen of alleen
er is niets om naar te streven
want ja is gewoon gelijk aan nee


de banneling

zijn we alles aan ’t vergeten, onze verleden tijd?
willen wij wel weten, dat we gedetineerden zijn?

wie is de banneling?
ben jij de banneling? expatriado?

komt mijn lied ongelegen of op verlaten terrein?
staat het uitzicht al in bloei?
en wie bloeit het dan in zwijm?
                       
ben ik de banneling? ben ik de banneling?
expatriado? desierto o expatriado?

blijft het water te diep, te koud om door te waden?
komt de lente dan niet voor verloren kameraden?

wie is de banneling? wie is de banneling?
expatriado? desierto o expatriado?


tot jouw in memoriam

verslaafd aan schaatsen over ijs van maximaal één nacht
uitschuivers en eigenwijs, in en uit de gracht
onvervalste noten stelen met zicht op de tragiek
je hebt ze sluipend leren spelen, tegendraads maar authentiek


zingen doe je niet voor niets
als je meent wat je vertelt
je binnenste vertolken
is zaaien op een mijnenveld
alles komt altijd terug
wat je gaf of wat je nam
in een lied, jouw levenslange drug
tot jouw in memoriam 

waar sta je overal terecht als je op het plein wil leven?
altijd klaar voor het gevecht voor je wordt doodgezwegen
doe het licht uit, je wil op en doe het licht weer aan
drijf ‘m op die harteklop, jij rikketikkerpyromaan


eenzaam in jou

kopstukken en redenaars
zwaaien met de bloementuil
maar ze verbergen zich in vragen
en houden hun gedachten schuil
ze verlangen wel maar ze wegen
wat ze geven teveel af
tovenaars van het hoge woord, te lenig en bedacht


ach geef die klamme wezens
een schuilplaats voor de kou
’t zijn ook kinderen van heer Jezus
eenzaam in jou

die stoute aap die jou regeert,
de sluwe vos met al zijn kippen
de raamhoer zonder bedeljas
met zwijgplicht op de lippen
de slapende hulpverlener
de eerste wachtmeester van het lot
de hovenier van de tamme hersenen
de vervloeker van ’t genot

rode rozen en trotse pauwen
krijg je niet bij hun verstand
dat steken en pronken tekens zijn van angst
terwijl ze hopen dat hun schoonheid
in alle ogen smelt
mislopen ze verblind de warme handen van de mens


je leeft

Ja voor mij was ‘t een belofte
Maar ik zag het wel ik trof je
In het hart toen ik zei
Het is voorbij, het is gedaan met overspelen
Ik toonde diep berouw,
Zonder gevlij, ik deed niet flauw
Zou niet meer vluchten voor de kou
Door in een sukkelstraat of vrijerijgebouw
Als onverlaat te minnestrelen
Ach je weet wel hoe ik ben
Ik ben niet altijd even zen
Ik hou niet van controle onderweg
Ik ben een doler, en ook pech
Een bommetje, ja een bommetje
En ik maak wel eens een ommetje


Je leeft, je leeft maar één keer
Hoeveel mensen zie je graag?
Je leert het, maar je leert het traag
Wat is liefde?
En hoeveel van die liefde geef je weg?
Je geeft ze allemaal weg.
En je schiet je blije pillen van de apotheek
Met je duim vanop je wijsvinger in de beek
Tot alle depressieve koeien loeien
Tot de prikkeldraad smelt
En de vrouw die jou bemint vertelt
Dat zij het kind in jou kon horen zingen
Helder, klaar om door te dringen
Als een engel die alles vergeeft


waar gaan ze?

waar ik vandaan kom zaten de buren
in de zomeruren ’s avonds op straat
ze speelden melodietjes op hun mondmuziekjes
ze zongen voor en over elkaar
nu heeft elk een adres met een apestaartje
spelen ze binnen met de klikkende muis
de tijden veranderen, de jeugd aan de macht
die hou je niet tegen maar ik vraag me soms af

waar gaan ze morgen zijn?
waar gaan ze morgen zijn?
gaan ze allemaal over in een virtuoze virtualiteit?
waar ik vandaan kom vlogen vlinders
rond vijvers en in onzen buik
madeliefje tussen de tanden
door het riet voor een frisse duik
ik heb ondertussen een wereld gezien
ver van mijn bed en erin
de jacht is gelopen, ik heb wat ik wil,
maar de kinderen?


ik kan niet slapen zonder jou

ik kan niet slapen zonder jou
niet in het gras, niet in ons bed
ik kan niet slapen zonder jou
ik kon het alleen maar met


ik kan niet slapen zonder jou
ik kan het niet alleen, ik kan het niet alleen
‘pak eens een pilletje’ zei die witte jas
alsof ik daarmee terug kan keren in de tijd
toen jij hier naast me lag
en ik insliep in jouw tederheid

ik kan niet slapen zonder jou
toen jij er wel nog was
hoefd’ik geen hocus pocus pas
gewoon slaapwel, een kus
en soms ook meer dan één
en dan lepeltje lepeltje
of klepel en klepeltje
ik kan niet slapen zonder jou


onsterfelijke nacht

in jouw ogen, blauw
vrouw en onvermogen
waarachtig en trouw
ze hebben nooit gelogen

je durft het niet te weten, nu
wat er morgen komt, je zwijgt
je durft het niet te weten, nu
of er nog zotte liefde overblijft

die komt zo, maar onverwacht
die komt zo, maar onverwacht
in een onsterfelijke nacht

niet dat je wil breken, nu
niet in het midden van de strijd
je denkt soms wel, ik zeg adieu
komt de verlosser wel op tijd?


als jij er niet meer bent

als jij er niet meer bent
word ik killer dan de zee
als jij er niet meer bent

‘t zout in mijn ogen bijt aan mijn verstand
ik kan het niet geloven maar ik denk nu in een ander land
in duinen zonder bloemen, beroofd van kippenvel
in deze wrange wereld roeien
zoveel riemen naar de hel

als jij er niet meer bent
word ik killer dan de zee
als jij er niet meer bent
wie neemt er mij dan mee?
is er dan nog een weg?

met mijn ogen dicht zoek ik jouw gezicht
ik zie de streepjes van jouw lach
ze trekken samen weg maar ik ben blij dat ik ze zag
mijn adem komt te kort en hij zal in stilte breken
tot hij naast jou wakker wordt